
De Magie van Hoogeveen
De zon kroop traag langs dakenrijen,
Een zucht van goud op stenen pleinen.
Het was 24 juli, een dag vol gloed,
Pulledag twee – en de sfeer zat goed.
Vanaf half negen klonk het leven,
De Hoofdstraat stond bol van geven en beven.
Bloemengeuren, stroopwafelrond,
Met elk gesprek een nieuwe vond.
Kinderen sjouwden speelgoedkisten,
Op zoek naar kopers – ware artiesten.
Een knikker hier, een pop daar ginds,
Vergeten schatten in de handen van een kind.
De klanken dansten als op wolken,
Saxofoon en accordeon die om aandacht dolken.
De Dixie Toppers bliezen vol vuur,
Terwijl Fleur verscheen – een glanzend avontuur.
Ze zwierde, zwaaide met een hoepelring,
Elk kind geloofde: “Zij doet een toverding!”
Haar jurk als sterren in de zon,
De Schutstraat hield even de adem in, gewoon.
Duo Keyz bracht later hun tonen,
En het terras begon zacht mee te dromen.
Toen Leonie, Elton en Nelleke klonken,
Werd heel Hoogeveen in muziek gedronken.
Een gil, een peuter, een zachte gloed:
“Maya!” riep hij, met een knuffel zo zoet.
En daar stond ze – wijd haar armen,
Met een glimlach die zelfs de zon kon verwarmen.
De stad bleef bruisen, lachen, bewegen,
Dansjes op straat, geen greintje verlegen.
Een ijsje hier, een praatje daar,
En eventjes was alles wonderbaar.
Toen de dag zich langzaam liet verzinken,
De laatste liedjes in stilte verzinken,
Bleef in ieder hart een zucht vol kracht:
Wat een dag. Wat een zomer. Wat een pracht.